Radiologische densiteit van abdominale spieren voorspellend voor het optreden van complicaties na DIEP-lap borstreconstructies


M.E. Hartmans, N. Sadok, A.R. Viddeleer, P.M.N. Werker, G.H. de Bock, L. Jansen

Vrijdag 22 november 2019

11:01 - 11:08u in Zaal 4

Categorieën: Mammachirurgie

Parallel sessie: V03 - Vrije voordrachten - HPB & Onco


Introductie

Voor autologe borstreconstructie met de Deep Inferior Epigastric Perforator flap (DIEP) is vetsurplus op de buik een voorwaarde. Wij onderzochten of een BMI>30 in deze populatie de kans op postoperatieve complicaties verhoogt, en of spiermassa, radiologische spierkwaliteit en vetverdeling als indicatoren van sarcopenie mogelijk betere voorspellers waren van complicaties.

Methode

Bij alle vrouwen die een DIEP-reconstructie ondergingen tussen 2010 en 2018 werd preoperatief een gestandaardiseerde CT-scan gemaakt van de buik. Retrospectief werden metingen verricht ter hoogte van de derde lumbale wervel met het softwareprogramma SarcoMeas. Oppervlakte werd gemeten van de psoasmusculatuur, buikwandspieren, subcutaan vet en intra-abdominaal vet en gerelateerd aan lichaamslengte. Densiteit van de spieren werd geregistreerd in Hounsfield Units (HU). Gegevens over eerdere behandeling voor borstkanker en andere patiëntkarakteristieken werden verzameld. Complicaties waren prospectief geregistreerd en werden ingedeeld volgens Clavien-Dindo (CD). Met multivariate logistische regressie analyse werd de invloed van eerdergenoemde factoren op de incidentie van complicaties berekend.

Resultaten

De 103 deelneemsters waren 28 tot 67 jaar oud met een gemiddelde BMI van 27,7 (SD 3,1). Van hen had 38% een CD graad II-IV complicatie. Bij een BMI 30 41% (univariaat geen verschil). In de multivariate analyse bleek alleen een lagere spierdensiteit voorspellend voor het optreden van complicaties (OR= 0,39; 95% CI 0,17-0,91, p= 0,03) . Van degenen met een spierdensiteit onder het gemiddelde van 40 HU had 48% een complicatie tegen 28% bij een hogere spierdensiteit. Bijna 11% van de populatie had een (pathologische) spierdensiteit onder de 30.

Conclusie

Een lagere spierdensiteit is ook in de relatief gezonde populatie vrouwen die een DIEP reconstructie ondergaat, gerelateerd aan het optreden van meer postoperatieve complicaties. Een volgende stap kan zijn te onderzoeken of prehabilitatie de kans op complicaties kan verminderen.